‘Vriendschap, waar ben je!?’
‘Vriendschap, waar blijf je!? Ik heb je nodig!’
‘Verdomme, Vriendschap! Schone vriend ben jij!’ schreeuwde Boosheid nu, ‘wanneer ik je nodig heb dan ben je er niet!’
En zo ging dat maar door tot, enige tijd later, Boosheid eindelijk uitgebruld, uitgeraasd en uitgetierd ging zitten.
‘Stil maar, het komt allemaal goed...’ hoorde hij toen fluisteren.
‘Vriendschap? Eindelijk, daar ben je! Waar was je toch?’
‘Hier, bij jou...’ antwoordde Vriendschap zacht.
‘Waarom zag ik je dan niet?’ vroeg Boosheid verwonderd.
‘Omdat je blind was van jezelf...’
‘En waarom hoorde ik je dan niet?’
‘Omdat waar ben je altijd luider klinkt dan hier ben ik...’
‘Blijf je nu bij me?’
‘Ach Boosheid,’ zei Vriendschap minzaam, ‘ik ben nooit weggeweest...’